De immer terugkerende vraag met betrekking tot ’de Joodsche Raad’

De immer terugkerende vraag met betrekking tot ’de Joodsche Raad’

Op 10 maart jongstleden startte de 5-delige dramaserie (van de Evangelische Omroep) ’de Joodse Raad’. Ik ga er van uit dat de kijkcijfers hoog zullen zijn, niet in de laatste plaats vanwege de uitgebreide media-aandacht die de serie voorafgaand aan de eerste uitzending heeft gekregen. De Tweede Wereldoorlog blijft een onuitputtelijke bron voor (nieuw uit te geven) boeken, films, documentaires en TV-series natuurlijk. Hierbinnen speelt de Jodenvervolging een bijzondere rol, in meerdere opzichten is dit begrijpelijk, maar niet alleen vanwege het feit dat de Nazi’s 6 miljoen onschuldige Joden hebben afgeslacht.

De meeste mensen die boeken hebben gelezen of films hebben gezien met als centraal onderwerp collaboratie (in welke vorm dan ook) met de Duitse bezetter stellen zich de volgende kardinale vraag: ’hoe zou ik gereageerd/gehandeld hebben ten tijde van de Duitse bezetting of een bezetting in de toekomst’? Een antwoord op deze vraag is niet te geven, omdat we eenvoudigweg niet onder bezetting leven. Zo’n situatie zou de ultieme lakmoesproef zijn voor ieder individu, helaas is een hypothetische lakmoesproef niet betrouwbaar. Sterker nog, deze kan zelfs ’virtueel’ niet uitgevoerd worden…..

In tijden van oorlog en terreur komen karakters van mensen ineens bloot te liggen. chagrijnige eigengereide bullebakken kunnen zich in tijden van nood ontpoppen tot heldhaftige verzetslieden, terwijl empathische en zachtaardige kinderjuffen zich transformeren tot moffenhoeren. Toch blijft het thema fascinerend voor een ieder persoonlijk, de dramaserie ’de Joodse Raad’ appeleert in extreme mate aan deze fascinatie. Hieraan draagt één van de beste Nederlandse acteurs - Pierre Bokma - overigens aan bij. Hij kruipt in de huid van David Cohen, de toenmalige voorzitter van de Joodsche Raad. Bovendien speelt op de ’achtergrond’ de opening van het Holocaustmuseum in Amsterdam (10 maart jongstleden) mee, maar ook de huidige verschrikkingen in de (bezette) Palestijnse gebieden.

David Cohen werd voorzitter van de door de Duitsers ingestelde Joodsche Raad en kwam daamee in hevig conflict met zijn dochter Mirjam, maar in eerste instantie natuurlijk met zichzelf. Uiteindelijk verdedigde hij zijn keuze met het argument dat de deportaties op deze manier vertraagd zouden worden. Het ging om ’tijd winnen’, want de geallieerden zouden Nazi-Duitsland immers overwinnen. Maar wist Cohen dan niet dat de gedeporteerde Joden uiteindelijk in de gaskamers terecht zouden komen? Hier dient het voordeel van de twijfel aan de bestuurders van de Joodsche Raad gegeven te worden, hoogstwaarschijnlijk waren ze niet (gedetailleerd) op de hoogte van de verschrikkingen. Maar stel dat ze wel op de hoogte waren geweest van de massamoorden in Treblinka en Auschwitz, hadden ze dan een positie in de Joodse Raad moeten weigeren?

Een eenduidig antwoord valt hier niet op te geven, zeker is wel dat Cohen, vicevoorzitter Abraham Asscher en andere bestuurders voor een onmogelijk duivels dilemma stonden. Valt deze mensen - met de kennis van nu - iets voor de voeten te werpen? Wat mij betreft is deze vraag te vergelijken met de vraag hoe wij ons gedragen zouden hebben tijdens de bezetting van een totalitaire macht (of tijdens een toekomstige bezetting). Niet te beantwoorden dus….Er is nog wel een andere kwestie, namelijk die van de deportatielijsten. Elke keer was het weer een - letterlijk – helse toer om te bepalen wie wel en wie niet op de lijsten zou worden geplaatst. Dat bestuursleden van de Joodse Raad eigen familieleden niet aanvinkten was -  uit menselijk oogpunt - te billijken, maar het sparen van notabelen ten koste van arbeiders zeker niet. Ook niet met het veelgehoorde argument dat de notabelen onmisbaar zouden zijn in de heropbouw na de capitulatie van Nazi-Duitsland. Alsof arbeiders wel misbaar zouden zijn…….

In september 1943 werd de Joodse Raad de facto buiten werking gesteld, de laatste legaal in Amsterdam wonende Joden werden opgepakt. Cohen weigerde met zijn gezin onder te duiken en kon dus eenvoudig gearresteerd worden. Uiteindelijk kwam hij terecht in Kamp Theresienstadt, maar wist - net als vicevoorzitter Asscher - te overleven. Teruggekomen in Nederland werden ze geconfronteerd met het oordeel van de net ingestelde Joodse Ereraad: ’de voorzitters van de Joods Raad hadden gefaald en (zeer) laakbaar gehandeld, met name in de medewerking aan één van de laatste deportaties in 1943’. Dit had tot gevolg dat zowel Asscher als Cohen aan het einde van 1947 werden opgepakt en vastgezet in het Huis van Bewaring te Amsterdam.Na een maand werden ze vrijgelaten in afwachting van hun strafproces. Dat er nooit zou komen…..

is het terecht dat er van een strafprocedure is afgezien? Het antwoord hierop is wat mij betreft een volmondig ’ja’, alleen al vanwege het feit dat zowel Asscher als Cohen hun eigen gedragingen zullen hebben geëvalueerd. Die evaluatie moet vol hebben gezeten met schuldgevoelens, frustratie, paniek, radeloosheid, verdriet etc etc. Asscher en Cohen waren geen slechte mensen, sterker nog, ze neigden naar het goede. Overigens bestaan in oorlogstijd de kleuren zwart en wit wel degelijk. Er liepen immers gewetenloze SS-moordenaars rond én verzetshelden die met gevaar voor eigen leven onderduikers hielpen en de bezetter attaqueerden. Maar de meeste mensen zaten ergens tussenin, de ene zeer donkergrijs, de ander schemergrijs. Aan welke kant van het kleurenspectrum Asscher en Cohen zich bevonden laat ik aan ieder’s oordeel. In ieder geval waren ze meer wit dan zwart…..