De Római-part, het stadsdeel langs de noordwestelijke oever van de Donau is voor de niet-inwoners van Boedapest één van de minder bekende recreatieplekken in de stad. In een prachtige biotoop vol grauwe en witte abelen, met daartussen villa’s en grote botenhuizen, willen de Boedapesters zich graag verpozen op de pittoreske strandjes en recreëren op en in hun geliefde rivier. Ondanks de vergane glorie, in dit voorheen zeer luxe milieu van de welgestelden, is de aantrekkingskracht om hier te verpozen en te wonen gebleven.
Ik parkeer mijn auto naast een statig botenhuis, dat inmiddels omgebouwd is tot een appartementencomplex. Maar het villaatje aan het begin van de toerit naar het parkeerterrein trekt meer mijn aandacht.
De achterdeur staat open en de eigenaar lijkt even weggelopen maar moet een poëtische ziel hebben. De openstaande deur geeft zicht op een wand vol dunne boekjes.
Van een afstand, buiten het tuinhek, gluur ik naar de intrigerende boekenkast met de asgrauwe bandjes en ontdek dat er gras groeit aan de verkeerde kant van de drempel.
Hier is iemand naar buiten gegaan en nooit meer teruggekeerd.
Buiten de deur staan wat familiaire zaken, die in de loop van een mooie zomerdag zowel door ouders als door kinderen naar buiten gesleept worden.
Stoelen schots en scheef achter een half afgeruimde tafel, omgevallen fietsjes, een kapot droogrek en veel ander verroeste zooi en alles zwaar overwoekerd door onkruid. De nooit meer binnengehaalde huisraad, aan het einde van een verhitte dag, doen een catastrofe vermoeden.
Aan de voorkant van het voorname huis is het toegangshek afgesloten met een zware ketting. De oprit naar de garage is nauwelijks nog te herkennen; een boom groeit welig tussen vage wielsporen. Aan het einde van de oprit staat een auto en ik loop nu met een groeiende nieuwsgierigheid links om het huis naar de achtertuin. Daar staat een Lada Niva uit 1990 onder een staketsel van stangen van wat ooit als ondersteuning van het onderkomen van de auto heeft gediend. Het tentzeil is vergaan en de auto staat nu schuw verborgen tussen het hoge onkruid.
Op de voorstoel ligt een boekje, opengeslagen met de rug naar boven, alsof de bewoner elk moment kan terugkomen om verder te lezen.
Verderop in de tuin staat iel het geraamte van een lange halfcilindervormige plantenkas. Hierin staan kriskras bloempotten zonder de planten en kruiden, die er ooit in gestaan hebben. De druivenstruiken zijn dood en een veelheid aan bolgewassen tieren welig uit de bodem. De natuur heeft, na vele jaren van ongestoord zich voortplanten, een nieuwe orde geschapen. Ik tref alles in bloei en de uitbundigheid, die zo bij klimplanten hoort, smeekt al jaren naar de snoeischaar van haar tuinman.
De plantenkas weet zich omringd door prachtig in bloei staande fruitbomen. De kweeboom overtreft alles en is nog nooit zo sierlijk geweest. Onder de bomen een chaotisch veld met rode tulpen die vlammend boven het onkruid uitkomen.
Dit is een tuin in doodsdrift maar haar veerkracht laat na jaren van verwaarlozing een groot kleurrijk protest klinken. Een niet mis te verstaan ongenoegen over iets wat ik nog niet ontdekt heb. Teruglopend, om het huis beter te observeren, kom ik nogmaals langs de openstaande achterdeur. Het gluren is nu verbijsterend turen geworden.
Aan de troosteloze gordijnen, achter doodse ramen, kan je zien dat er al jaren niemand meer in het huis is geweest.
Als ik de andere hoek van het huis om sla stuit ik direct op een groot automatisch schuifhek, die toegang geeft tot meerdere flats van vier verdiepingen.
Zonnige vakantieappartementen, met transparante puien en veel potplanten op de balkons. Ook hier een elegante architectuur, die altijd al zo kenmerkend was voor Római-part.
En een deel van de flatbewoners heeft zicht op de verlaten tuin van de buurman. Over zijn “rotzooi”, zal vanachter de balkonhekken, vanuit de witte plastic stoelen, vaak gemopperd worden.
Het streven naar een perfecte verhouding van tijd, ruimte en schoonheid, ooit motieven om dit park langs de Donau te ontwerpen, is toch nog gesneuveld. De harmonie waarin dit buitenhuis zich tot een paleisje kon ontwikkelen, is totaal verstoord. De huidige inrichting van het park heeft niets meer met de originele uitgangspunten van stilte en rust te maken.
De Hongaarse projectontwikkelaars hebben hier hun kans gekregen en gegrepen. Achter de tuin de omgebouwde botenloods, aan deze zijde flatgebouwen en aan de andere zijde een parkeerterrein. En aan de voorzijde van het verlaten huis met nummer 45, de nu veel te drukke Nánási út met haar indrukwekkende witte abelen, die als grote rouwkandelaars langs de weg staan.
Het is mij uiteindelijk duidelijk geworden.
De villa en tuin, op nog geen honderd meter van de rivier, zijn langzaam gewurgd door de nieuwe werkelijkheid en haar bewoners zijn in wanhoop weggelopen of nog triester, alles achterlatend, de nog immer mooie blauwe Donau ingewandeld.
Terms & Conditions
Subscribe
Report
My comments